Frans Coenen

Tijdens haar huwelijk met Kees van Bruggen had Carry van Bruggen een intieme relatie met schrijver en criticus Frans Coenen. Na een eerste per expresse verzonden brief, die buitengewoon uitnodigend is, schrijven ze regelmatig brieven. Daarvan zijn de meeste helaas door Carry van Bruggen aan het eind van haar leven verbrand. Onderstaand het eerste ‘kattebelletje’ waarin Carry reageert op de uitvoerige bespreking van De Verlatene (1910) door Frans Coenen. De criticus wees tekorten in het boek aan, maar het eindoordeel was positief: Wat men er in waardeert en wat tenslotte het werk sympathiek maakt, is de levendige, hartstochtelijke herinnering aan het Jodendom en den weemoed om zijn verval. 

[Amsterdam] v/h 5 Nov 1910 
Geachte Meester Coenen,

Zeer blij ben ik met Uwe critiek. Anders dan de andere critici hebt U begrepen. Het is de langzame val van het Jodendom die ons jongeren diep ontroert. Als een drama -en melodrama: zeker melodrama in dien zin dat uit de wegrottende Joodsche maatschappij van thans geen drama meer kan worden geboren! Dat is het eenige wat U ontging zooals misschien ook het lenig sensueele, zooals dat verfijnde in de structuur mijner zinnen waarmee ik heb willen doen verbleeken van een stille passie wie ik. . misschien? niet meer ontroeren kon?? Mag ik spoedig eens bij U komen. Ik verlang er zeer naar met U te spreken. Met collegialen groet ben ik zeer bereid te zijn Uwe zeer dienstvaardigen

Carry van Bruggen
v. Baerlestr. 48 boven (een maal bellen)


De volgende passages komen uit een brief die later door Carry van Bruggen werd geschreven op briefpapier van het Leesmuseum in Amsterdam. 

[Amsterdam,] Maandag 12 Februari 12

Beste Frans, 

Uit je leven ben ik verstooten, wij hebben tezamen geen toekomst. We kunnen schrijven en ik kan hopen, omdat ik een idioot ben, en een idioot hoopt altijd, maar de zaak verandert er niet van. Het doet mij pijn, dat het op deze wijze moet zijn, en dat ik je alles moet schrijven en geen enkel ding oog-in-oog mag zeggen. Wat zijn brieven naast het heerlijke, levende, gesproken woord? Ik voel soms vlammen van verrukking, van geestdrift, van hartstocht uit mij slaan, en als ik het neerschrijf worden het zinnetjes, aardige zinnetjes, met omzichtigheid verzonden en met omzichtigheid ontvangen. Ik houd toch werkelijk zoo veel van je [..] 

Doch nu zit ik hier op t Leesmuseum en staat de boel op een wonderbaarlijke wijze op zijn kop. In onze bakvisschenjaren leerden we elkaar, dat je tegen jongens en mannen heel koel moest zijn, want dan werden zij juist lekker verliefd. Het is eigenlijk wel waar ook, is het niet, en we hadden het misschien in onze wijsheid helemaal niet mis. En daar je nu toch óók tot de jongens en mannen hoort, ben ik soms wel eens een beetje bang, dat je minder om mij zult geven, naarmate ik meer toon dat ik zoo veel om jou geef. Vind je dat kinderachtig? Ik heb in mijn leven een heleboel jongens en mannen en canaille behandeld, niet om ze lekker verliefdte maken, maar omdat ik ze erg als canaille voelde. Doch ik vind het, uiten van verering en genegenheid zóó heerlijk, dat het mij onmogelijk is, mijzelf je uit berekening hierin te kort te doen. Die drang om te vereeren is misschien het mannelijke in mij en als dit zich keeren mag naar wat jij vrouwelijk in je hebt dan is het voor ons beiden goed. Hoe dwaas het ook klinken mag, ik voel zelfs een drang om je te beschermen - zooals een schildknaap zijn ridder beschermt, maar een schildknaap is toch óók van een ridderlijken aard, nietwaar? - om vóór je te gaan staan en je leed te besparen. Daarom wil ik ook niet dat je denkt dat ik tob, want ik vleie mij, dat je dit leed zou doen. Hollanders zijn echte filisters, ook de zoogenaamd fatsoenlijke. Ik denk, van schildknaap gesproken, ineens aan een aardig meisje dat ik verleden jaar ontmoette. Soms, als een vrouw heel aardig is, voel ik een zekere jongensachtige neiging haar het hof te maken, dit heeft niets met Lesbische theorieën en nog minder met Lesbische praktijken te maken. Dit meisje was in het zwart gekleed, had iets voornaams, de hooghartige reserve, die mij wel eens imponeert, of liever aantrekt, omdat ik ze, in dien vorm, zelf niet heb. Wij waren met meer meisjes, babbelden en pelden hazelnoten. Ik bediende het meisje in t zwart, bracht haar een kopje thee, kraakte haar noten en zoo meer, zoo wat overdreven page-achtig, omdat ik dat een aardig spelletje vond. Op een gegeven oogenblik vroeg ik haar, of ze het niet leuk vond zoo te worden bediend. O ja zei dezelve, maar ik ben het van kind af gewoon. Ze gewaagde met die woorden blijkbaar van de knechten en de maagden in haar vaders huis. De ontnuchterde pageweerhield niet zonder moeite een hartgrondig stik , nam jasje en hoedje en wandelde weg, en begreep voortaan hoe heilzaam de wet is die het dragen van wapenen een verboden genoegen heet. Met Lientje Verkade heb ik ook dat spelletje gespeeld, maar het was heel aardig, want Lientje is wel niet buitengemeen intelligent, maar ze is wel fijn en gevoelig genoeg om die dingen te begrijpen zooals ze zijn. Dat we elkaar kusten, bij voorkeur in gezelschap van onze echtelieden Eduard en Kees, was meer om gezegde echtelieden te ergeren dan omdat het ons zoo veel genoegen deed. Ik heb haar ééns op haar mond gekust, uit nieuwsgierigheid, maar het was niet zoo heel prettig. Het zou beter aan jou besteed zijn geweest. [..] 

Je zou vandaag schrijven beloofde je, ik krijg dus vanavond of morgenvroeg een brief. Leuk! Daar vallen me ineens een troep dingen in, die ik nog had moeten schrijven. Maar dit epistel gaat nu toch toe en weg. Addio! 

alles liefs van je Carry.